ESSAY: Wanneer de doden opstaan om ons in de ogen te kijken
| 10 juli 2024Dit is het ALL GREEKS FESTIVAL – week zeven, wijk zeven. Van de Bloemekenswijk tot de Westerbegraafplaats. Van de poort van het leven tot de plek der doden, een week die eindigt onder de monumentale ingangspoort van het kerkhof, de mythische plek waar Charon en Kerberos thuis horen. Een theatrale queeste naar de zin der dingen.
Ten noorden van het historische stadscentrum liggen meer dan dertig plantenstraatnamen aangeschuurd tegen één watertoren. In 2021 was het nog de plek waar een reusachtig bloemenkunstwerk naar de top van de toren werd gehesen, een project dat mensen dichter bij elkaar wilde brengen en meer lokale identiteit, zeg maar couleur locale, moest geven. De Bloemekenswijk is arm, dichtbevolkt, jong en divers. Langs straten en parken zie je inderdaad een bont jong volkje voorbij trekken, met bakfietsen en poussettes.
Iets verderop de grootste begraafplaats van Gent: meer dan 30.000 graven, een historisch zwaar beladen plek. Groene oase in jardin anglais-stijl waar slachtoffers uit twee wereldoorlogen broederlijk naast elkaar liggen, ook Fransen, Italianen en Russen. Thans Westerbegraafplaats, niet langer ‘kerkhof’, in de volksmond wel ‘Geuzenkerkhof’ gebleven, want hier liggen niet alleen katholieken begraven, ook joden, protestanten en vrijdenkers. Stroeve engelen kijken je verweesd aan tussen gebroken zuilen, marmer in alle tinten.
Week zeven bestrijkt beide plekken met een wandeling (OUTSIDE ORESTES, Werktoneel i.s.m. KASK Drama) en twee voorstellingen: Poppenkast Ion door CirQ en Offerplengsters door Collectief HINTER & Toneelacademie Maastricht i.s.m. Groendienst Stad Gent. Een videoprojectie van zonsondergang tot zonsopgang op vrijdagavond (our private lives | BEDROOM, door BERLIN & Beyond the Spoken & NTGent) en een reflectiemoment op zondag (Het noodlot voorbij/Zeven tegen Thebe) maken het weekprogramma af.
Zoveel manieren om met klassieke tragedies om te gaan, maar de vraag blijft steeds wat je eigenlijk wil weten. Dominante aanwezigheid van een verleden in ons, een aanwezigheid die we proberen te ontkennen, maar blijkbaar is het verleden niet klaar met ons. In wat volgt, mijmer ik in twee tonaliteiten over het tragische en het rituele, het hadden er ook vijf of tien kunnen zijn.
OP EEN TRAGISCHE BLOEMENWEIDE
Een festival van ALL GREEKS, met de 32 tragedies die om de een of andere reden tot bij ons zijn geraakt. In de Bloemekenswijk bloeit het leven voluit, op de Westerbegraafplaats bewonen uitgebloeide zielen lanen en parken. Wat komt tragiek hier op beide plekken doen? Elke dood is tragisch, maar samenvallen doen tragiek en dood niet, wel lonken en loeren ze naar elkaar. Tragiek is een levensgevoel dat je overvalt in een wereld vol ambiguïteit en eindigheid die je niet kan vatten. Op zijn zwartst uitgedrukt: “Voor een mens is beter niet geboren te worden, en indien zo, beter om zo snel mogelijk te sterven,” het bekende mantra van het Griekse pessimisme.
Ook de wereld van vandaag voelt soms donker aan, hybride en wankel, ontregelend en desoriënterend. Misschien waren de Griekse tragici wel de eerste westerlingen om ons met zoveel onzekerheid te leren leven. Misschien ook met de volgende tragische vragen, vandaag heel herkenbaar: “Al die tegenstellingen! Hoe kan ik tegelijk zoveel weten en toch niet weten? Hoe moet ik handelen? Wat moet ik doen? Waarom zo diep lijden?” Plato was als de dood voor dit soort vragen. Hij liet ze niet toe in zijn ideale staat. Censuur van bij het prille begin dus, van de kunsten en van al het emotionele gedoe dat mensen zich over het hoofd halen.
ALL GREEKS FESTIVAL programmeerde 32 tragedies, ooit waren het er wel duizend. Niet alle tragedies zijn even tragisch, dit ware onmenselijk om mee te leven. Sommige werden opgevoerd in een drieluik dat finaal neigde tot synthese en aanvaarding, andere waren messcherp en lieten geen ontsnapping toe, nog andere waren haast komisch en lachten met al die heilige ernst.
In deze zevende week van ALL GREEKS was Poppenkast Ion luchtig en kluchtig, goden werden in hun hemd gezet, probeer ze maar es te begrijpen, die bende ego’s en driftkikkers! OUTSIDE ORESTES - Cyclical Performance I had vooral oog voor wereldse ruimte, een rustgevende wandeling doorheen het gekende-onbekende rond de watertoren van de Bloemekenswijk, een banale en tegelijk bevreemdende ervaring. Agamemnons dood werd in een nachtelijk decor herbeleefd als een rouwritueel dat we collectief en individueel zijn vergeten. Veel stilte en deemoed ook in Offerplengsters, midden op de grafweide van de Westerbegraafplaats: treuren om fictioneel tragisch verlies op een plek ontworpen voor echt verlies. Viermaal een verlangen tot begrijpen en helen, tegen een achtergrond van onbegrepen donkere wolken.
Meer disruptie in het afsluitend reflectiemoment op zondag, waar Zeven tegen Thebe centraal stond, een gitzwart stuk vol pregnante tragiek. Twee broers, Eteokles en Polyneikes, gaan tot het uiterste in hun machtshonger en doden elkaar. Ze laten twee zussen achter, Antigone en Ismene, die hier verschillend op reageren. In deze familie gutst het bloed. Wonden van drie generaties blijven opengereten, moord op moord leidt tot een onafwendbare finale.
Op tijd en stond, wanneer de tijden erom vragen, duiken al deze tragedies terug op, telkens wanneer zingeving zich niet laat sussen door paradijselijke verbeeldingen in de vorm van reddende religies en ideologieën, type katholicisme of marxisme. Net als in Dodenklas van Kantor staan de doden weer op en kijken ons recht in de ogen. Dan wordt duidelijk dat de wereld niet gemaakt werd voor ons en wij niet voor de wereld. Dan duwt de tragedie de mens weer met de neus op de beperktheid van zijn conditie, op zijn feilbaarheid, op grenzen en limieten. Zei de celbioloog Siddhartha Mukherjee niet als afsluiting van zijn boek Het lied van de cel (2022) dat wij vandaag, na de frontale aanval van virussen, zelfs niet meer weten wat we niet weten? Wij die dachten zoveel te weten.
Niet toevallig koos de Gentse dichter Nele Buyst er op zondagochtend voor om te lezen uit de cyclus Mycelium, een polyfonie, een onderdeel van haar recente poëziebundel CORPS, poreus (2024). Van het rijke ondergrondse leven verkoos het westen om onwetend te blijven, “als aderen rond / een kloppend orgaan / krioelen schimmeldraden / zuigen zich / dwars, dissonant / altijd tijdelijk / vast”, zo luidt het. Radicale twijfel aan de centrale positie van de mens in een antropoceen dat hij zelf naar de verdoemenis heeft geholpen, leidt tot het tragisch bewustzijn dat de mens niet langer het middelpunt uitmaakt van het bestaan. Dit nieuw soort veralgemeend tragisch bewustzijn voert niet langer één protagonist op, de tragische held bij wie de onhoudbare spanningen uit zijn cultuur tot uitspatting komen. Vandaag vormen enerzijds een vaag werelds ongemak en anderzijds een onnoembare existentiële afgrond een gevoelsmatige achtergrond die diffuus tragisch is maar steeds aanwezig, zij het krampachtig onderdrukt.
De vijfde-eeuwse opvoering van tragedies wilde een collectieve identiteit tot stand brengen, hoewel het ondergraven daarvan even populair was. Stem en tegenstem, polyfonie en antifonie weerklonken en dit alles in een stad die zowel xenofoob, patriarchaal, imperialistisch was als een brandpunt van slavernij, zoals de Britse classica Edith Hall aangeeft.
Qua denkwereld is de tragedie dominant mannelijk en er niet op uit om ons te redden, wel om ons te prikkelen en te leren aanvaarden dat er beloning noch straf is: niet in de geschiedenis, niet in de filosofie. Verklaart dit de mix van politieke, feministische, koloniale tegenstemmen in dit festival, een verrassende melange van cynisme en kolder, rituele rust en verwarring? Ervaren we te veel neoliberale vrijheid en vervreemding van een kosmische verbondenheid tussen boven en beneden? Keuze genoeg voor kunstenaars om zich ongemakkelijk te voelen in onze kosmos, maar erg tragisch wordt dit perspectief meestal niet.
Wanneer Kay Sara, de Antigone uit Milo Raus productie Antigone in de Amazone, spreekt over de grote ramp die zich onder haar ogen voltrekt – de vernietiging van een continent dat zijn bossen in de vlammen ziet opgaan en regens van as ziet neerdalen over São Paulo – komt tragiek wel dreigend naderbij. De apocalyps die we over onszelf hebben afgeroepen, zal ons snel bereiken en het probleem hierbij is niet, zo schrijft Sara, dat jullie niet weten dat onze bossen branden en onze volken sterven. Het probleem is dat jullie je aan dit weten gewoon hebben gemaakt. Haar oproep is dan ook duidelijk en scherp: “Deze waanzin moet ophouden, laat ons samen weerstand bieden, laat ons mens zijn.”
Wie om 5u30 op een regenachtige ochtend de Westerbegraafplaats op wandelt en al die monumentale graven aan zijn oog ziet voorbijtrekken, op weg naar Aischylos’ Offerplengsters, vraagt zich wellicht af hoe al die duizenden dode zielen over de al dan niet (kosmische) verbondenheid in hun eigen leven nadachten. Vol vertrouwen op een redding from outer space of verbaasd over het tragisch ongemak dat ze moesten meemaken? Te midden massaal tot rust gekomen levensenergie ervaarden we in Offerplengsters pakkende stiltes die opriepen om ons in alle rust diep in onszelf terug te trekken en voor onszelf, in het kosmische aanschijn van natuur, regen, gras en werkende lieden van de stedelijke Groendienst, een plek te vinden om mee te rouwen met familiaal leed. Wat een bizarre, maar sterk emotionele oproep – “Gelieve thans de familie te volgen” – als afsluiting. Iedereen recht, in stilte en stoetsgewijs de begraafplaats uit. Grote eenvoud. Tragiek ontmoet hier rouwritueel – een juiste keuze in een juiste setting.
RITUELEN ROND EEN OPEN GRAF
Afdalend in ons aller zielenroerselen herinneren de 32 tragedies ons eraan dat de klassieke vijfde eeuw deze drama’s ook opvoerde als transitionele rituelen, toetsstenen tussen een archaïsch-mythische wereld en een nieuwe wereld die met de verlichte geest van een Socrates een aanvang zou nemen. Ritueel waren ze ook omdat ze het volk de gelegenheid boden om samen te zingen en op te treden in koorwedstrijden die de eigen mythes en voorgeschiedenis in herinnering brachten. Maar kwamen ze werkelijk voort uit het extatische karakter van dionysische feesten, zoals Nietzsche het wilde in zijn romantische theorie over de oorsprong van de Griekse tragedie – een piste die men lang nauwelijks durfde aanvallen omwille van de sacraliteit van deze filosoof?
Hier klopt het een en ander niet. Het is de verdienste geweest van onder meer de Albanese auteur Ismail Kadare dat over een totaal andere oorsprong van de tragedie is nagedacht. Volgens Kadare is de tragedie eerder dochter van de smart dan van extatische feestrituelen. Eerst wat morrelen dus aan ons romantisch ideaalbeeld van Griekenland en aan het feestelijk karakter van het ALL GREEKS FESTIVAL.
Wie klassieke Grieken zegt, zit altijd ergens gevangen in gedachten die vertrekken vanuit een bepaalde theorie. Wanneer Kadare verwijst naar begrafenisriten die eerder de Balkan uitademen dan de Duitse romantiek van Nietzsche, worden zijn woorden deel van een methodenstrijd die eeuwenoud is. De Duitse romantiek uit de negentiende eeuw kon er maar niet genoeg van krijgen om Hellas tot een wezenlijk deel van het eigen Germaanse erfgoed te zien. Zoals filosoof Dennis Schmidt ooit schreef in zijn On Germans and Other Greeks (2001): de hele Duitse negentiende eeuw gebruikte de Grieken als ultieme toetssteen om de eigen positie in de wereld vorm te geven. Lees je dan weer de drie delen van Martin Bernals imponerende Black Athena: The Afroasiatic Roots of Classical Civilization (1987, 1991 en 2006), dan zie je hoe er ook veel te zeggen valt over de Afro-Aziatische wortels van Hellas. Ontnuchterend overigens hoe intens deze laatste hypothese openlijk gebruikt en misbruikt werd in racistische academische praat gedurende de hele negentiende en twintigste eeuw!
Openstaan voor een alternatieve oorsprong van begrafenisrituelen die aan de basis zouden kunnen liggen van de Griekse tragedie, zoals Kadare dit voorstelt vanuit de Balkantraditie, vergt dus enige moed. Globaal komt zijn hypothese erop neer dat zowel ‘le rituel funèbre’ als de omgekeerde vorm ‘le rituel nuptial’ aan de basis ligt van de diepste emoties die de tragedie rijk is (Eschyle ou le grand perdant, 1995). Het is rond het open graf dat het doodsritueel plaatsvond, stelt hij, met wenende vrouwen (‘les pleureuses’) die als eerste koorleden elkaar antwoordden. Het is vooral het grote open graf dat Troje heet, de massale vernietigingsexpeditie opgezet door alle Griekse leiders om Helena terug te halen, dat het Griekse geweten eeuwen daarna nog zou kwellen, getuige het overgrote deel van de Griekse tragedies dat handelt over het verwerken van deze slachtpartij. Aan het uitroeien van een concurrerende cultuur hangt de stank vast van het open graf waarmee een volk dient in het reine te komen.
Het is deze herinnering aan het problematische graf uit zowel Offerplengsters als Zeven tegen Thebe die mij een natte dweil in het gezicht gooit. Verbeeld je deze tragedies van Aischylos in nieuwe beelden en settings op een van de grootste begraafplaatsen van Gent, dan maak je een belangrijk cultureel statement rond ‘begraafbaarheid’. Op de Westerbegraafplaats ligt inderdaad voor even het graf van de vermoorde Agamemnon, bezocht door zijn dochter Elektra en bedekt door een pluk haar van haar verbannen broer Orestes. In Zeven tegen Thebe, waar broedermoord zorgt voor een ‘loyale’ broer “gesneuveld zonder blaam / waar het voor jonge mannen eervol is om te sterven” en die dus een graf krijgt en een opstandige broer die “onbegraven uit de stad moet worden gezet / als prooi voor honden” staat een Antigone die niet zou toelaten dat “zijn vlees zal worden gegeten door hond en vogel” (vertaling Patrick Lateur).
Tussen valavond en zonsopgang hebben ook Yves Degryse en Barbara Raes, twee van de artistieke leiders van het nieuwe NTGent, een 33e tragedie opgevoerd, inspelend op een alternatief einde voor Agamemnon en getiteld our private lives | BEDROOM. Een nieuw verhaal wordt bij invallende duisternis in woord en beeld geprojecteerd op een flatgebouw aan het Machinistenpark en opent als het ware de muren van de flat waar Klytaimnestra de nacht doorbrengt met haar vermoorde man Agamemnon. Orestes, dadelijk verbannen na de moord en dus niet in staat om afscheid te nemen van zijn vader, krijgt in de versie van Degryse en Raes wél die kans, samen met moeder, zus en oom.
Samen, oog in oog, in een slaapkamer waar het dode lichaam wordt gewassen en gebalsemd, waar wordt gewaakt en voorgelezen, waar spanning en ongemak ten top worden gedreven, maar stilte heerst. Hoe de nacht samen door te komen, wanneer een dood – en voorheen gehaat – lichaam overblijft? Als toeschouwer sta je buiten te waken, bij het open vuur, van buitenaf krijg je de kans om in het binnenste van een vreemde woning te kijken. Buiten wordt verlaten voor binnen, tijd en ruimte raken langzaam vergeten, lineaire tijd transformeert gaandeweg tot nachtelijk intuïtief aanvoelen. Laag na laag wordt afgepeld van de mens als onhandige toeschouwer, wanneer het gaat om de dood en het kijken in elkaars ziel.
Een massamoordenaar als Agamemnon toch laten bewenen en een Antigone tot in de Amazone (Milo Rau) laten opkomen voor het recht om haar broer te begraven – het leidt tot diepe ethische vragen over de ‘begraafbaarheid’ van doden. Aangezien de flyer van our private lives | BEDROOM ook een prachtig gedicht opneemt uit de bundel Neem dit lichaam (2019) van de Palestijnse dichteres en journaliste Fatena Al-Ghorra, ligt de link met hedendaagse massamoordenaars voor het oprapen. Ook zij bewijst de laatste eer aan een lichaam, ze vindt er ‘veel gaten en holtes’ in, ‘overblijfselen van voortgaande oorlogen’, een ‘aanhoudende herfst’ overvalt ook de mens van vandaag.
Doodsrituelen herdacht in drie tragedies van Aischylos, pogingen tot helen, oefeningen in het bewust afscheid nemen. Hierdoor krijgen grotere vragen over wie, waar en hoe mag worden begraven, wie van begraving wordt uitgesloten en dus tot een leven als levende dode is veroordeeld, een groter gewicht. Griekse tragedies vandaag opvoeren betekent doden laten herrijzen, maar ook oude en nieuwe doden wel of niet laten begraven. Wanneer de bode op het einde van Zeven tegen Thebe het verbod van de nieuwe heerser Kreon overbrengt op het begraven van Polyneikes, wordt de vrijheid ingeperkt, de noodtoestand afgeroepen, repressie doorgeduwd, het leven van de mens ‘gedisciplineerd’ (Foucault).
Welk soort leven schiet dan nog over, zou je denken? Behoort dit tot zoë of bios, zou Aristoteles zich afvragen. Behoort leven onder de bevelen van Kreon tot het ‘goede leven’ of tot het ‘naakte leven’? Het is een belangrijke discussie die zich de laatste jaren voortdurend doorheen klassieke tragedies heeft gevlochten. Aristoteles stelde zoë tegenover bios zoals het natuurlijke, naakte, leven (zoë) staat tegenover het politiek geëngageerde leven, het goede leven (bios). Antigone voelde zich verdrongen uit het sociale leven en beschouwde zich steeds meer deel van het pure animale leven, terwijl voor zus Ismene het goede leven telde in functie van de stad, de wet en de machthebbers. Antigone zou het leven van een levende dode gaan leiden, was de hele tragedie lang symbolisch dood en stelde zelf fysiek een einde aan deze ambigue situatie door zich te verhangen in de kerker.
Recentelijk kwamen de vragen hierover niet langer uit een psychologische, religieuze of feministische hoek, maar uit biopolitieke - een concept dat onderzoekt hoe overheidsmacht zich bij uitstek manifesteert in het management van menselijke lichamen en levens. Niet langer dus Hegel, Butler, Lacan, Žižek, … maar Benjamin, Agamben en Arendt, in navolging van Foucault, de stamvader van de biopolitiek. Interessant hier is dat deze ‘nieuwe Antigone’ een drempelervaring doormaakt, want door het feit dat Kreon zich uitroept tot soeverein heerser doet zich een verschuiving voor in de macht. Er worden ‘kampen’ gecreëerd die bepaalde mensen uitsluiten en anderen privileges toekennen, publieke zones waarin het recht plots niet meer van toepassing is en ‘insluitende uitsluitingen’ voortbrengt die aangeven wie binnen en wie buiten de rechtsorde komt te staan (Georges De Schrijver). Herkenbaar? Dit is de natte dweil die mij overviel tijdens ALL GREEKS, telkens ik iets hoorde over Agamemnon en Kreon, twee illustere psychopaten.
Vandaag denken velen aan de uitsluitingen en kampen in Guantanamo, in Lampedusa, in Bosnië en Rwanda, waar mensen van hun vrijheden worden beroofd onder het mom van tijdelijke opschorting van hun rechten, in functie van ‘hogere doelen’ van staatsveiligheid. We denken aan de radicale inperking van de individuele vrijheden en rechten na 9/11 door de George W. Bush-administratie, toen miljoenen mensen in hun privaatrechtelijke situatie werden aangetast. De nazivernietigingskampen zijn uiteraard het ultieme voorbeeld, met hun stapsgewijze reductie van joden tot levende doden en daarna tot echte doden. Dit illustreert goed hoe een proces van systematische exclusie gaandeweg aandikt (Carl Schmitt).
Zo geeft de Argentijnse versie Antígona Furiosa van Griselda Gambaro (1986) treffend weer waartoe een uitzonderingsstaat uiteindelijk kan leiden: een tijdelijke opschorting van burgerrechten wordt permanent, de staat bepaalt zelf wie er nog thuishoort en wie straffeloos kan worden vermoord, een ‘dirty war’ zonder voorgaande.
De Italiaanse filosoof Giorgio Agamben vestigde er al de aandacht op dat de situatie van verstoting en controle in stapjes gebeurt: beroving van staatsburgerschap, verlies van recht tot lesgeven aan universiteiten of uitoefenen van beroep, verbod op gemengde huwelijken, verbod op toegang tot restaurants en parken, eigendommen confisceren, verplichting in ghetto’s te gaan leven. Wie wordt uitgestoten blijft paradoxaal genoeg leven onder de controle van het systeem en hoe langer deze uitzonderingstoestand duurt, hoe sterker de grens vervaagt tussen uitzondering en norm.
Waar zit het ‘systeem’ vandaag bij ons? Hoe bewust zijn wij ons van uitsluitingen die snel en diep plaatsvinden in onszelf, hoe onvrij is onze vrijheid geworden? Wie of wat verleent ons sociale en politieke identiteit en in welke kleine stapjes boeten we hierop in? Zijn wij ons daarvan bewust? Hoeveel levende doden – vandaag ‘sans-papiers’ genoemd – heb ik ontmoet in deze zevende week? Wie parken doorkruist in de Bloemekenswijk of in de buurt van de Westerbegraafplaats vertoeft, komt hen tegen, refugees levend in een toestand van naked life.
ALL GREEKS is een festival over imaginaire Grieken gebleken dat een langdurige oefening in politiek denken op gang heeft geschoten. Welke Grieken willen wij zien, welke wilde dromen hebben wij over een gemeenschappelijke Europese erfenis en toekomst? Op het einde van zijn Europe Trilogy (2014-2016) zei Milo Rau dat, hoe vreselijk alles ook was wat hij in het kader van individu en familie had opgevoerd, hij toch licht zag aan het einde van de tunnel in de persoon van de toeschouwer. Want deze Andere is diegene die luistert en kijkt met belangstelling, die de acteur ziet worstelen in zijn tragische verblinding en daardoor misschien wordt vervuld door sympathie.
Enkele weken meedraaien in het grote ALL GREEKS FESTIVAL maakte mij bewust van een ‘naderend wij’, van zoveel Anderen die ik voorheen nooit in de schouwburg zag, maar die nu in de totaal andere setting, te midden de volle natuur, genoten van een radicale veelheid en ontwapenende schoonheid. Theater vond zichzelf opnieuw uit, breeduit ademend, milieuvriendelijker, socialer dan ooit, zich ingravend in de hele stad. Zonder de confrontatie te schuwen met de donkerste onderwerpen die je je maar kunt voorstellen. Mensen ontmoetten elkaar geestelijk en lichamelijk, vormden nieuwe kleine diffuse gemeenschappen, ontdekten dat samen rituelen uitvoeren wel eens het gepaste tegengif zou kunnen zijn tegen zovele vormen van ontmenselijking.
Meer dan ooit dus de nieuwe verbeelding aan de macht, want nieuwe barbaren staan eens te meer aan de poorten van de stad.