ESSAY: 'To think in my own identity where actually I am not' | NTGent
9 06 08 24 37

ESSAY: 'To think in my own identity where actually I am not'

| 10 juli 2024
NTGent vroeg aan acht essayisten om telkens over één week van ALL GREEKS FESTIVAL een impressie neer te schrijven. Sixtine Berard, schrijver, redacteur, cultuurcritica en onderzoeker, volgde week zes.

THE WAYS BODIES ARE ALLOWED TO MOVE

Scrollen, sociale media en nieuwsflashes zorgen ervoor dat je eigen nu zichtbaar en vluchtig andere levens kruist, allemaal kriskras door elkaar. Stilstaand aan de kassa van de supermarkt struin ik rond op Instagram. Ik scroll en zie dode baby’s, reclame voor een zomerfestival, selfies van vage kennissen, cijfers over kobaltmijnen, Frontex, inkomstenbelastingen, hoe lang al X samen is met Y. Ik herschik mijn stapeltje boodschappen, reken af. Op mijn nieuwsapp staan regionieuws en genocide-aanklachten op dezelfde hoogte, en ook wat een van onze politieke narcisten zich weer heeft laten ontvallen. We zijn nog nooit met zoveel stimuli geconfronteerd en allemaal worden ze genivelleerd: na de bloedende soldaat, de curry waarmee je al je gasten blij zult maken.

Ik stap uit de tram, wandel naar de plaats waar ik moet zijn, de straat is vol, iedereen praat door elkaar. Ma joenges toch. Een fietser vloekt terwijl ze zich een weg baant tussen het publiek dat is neergestreken voor Stefan Hertmans’ Het lied der smekende moeders, gebaseerd op Euripides’ Smekelingen. Ter hoogte van het Gentse stadhuis loopt de smalle Hoogpoort vol. Ik herken wat de fietser voelt, het verlangen naar een straat als snelweg, in de koker van lineaire kloktijd. Sorry, ga 5 minuten later zijn.

Een vette streep zon wankelt heen en weer boven het stadhuis. Stefan Hertmans verschijnt in een uitstulpsel van het stadhuis en neemt het woord. Iedereen zwijgt, ook toevallige passanten.

[…]

De moeders

Als moeders in alle eeuwen doorheen de dorheid

Van geschiedenis

[…]

23 06 04 24 17

Toeschouwers volgen op de geprinte tekst die op straat werd verdeeld Hertmans’ opsomming van rouwende steden. In een tijd van absolute schaalvergroting is ook het sterven en moorden massaler. Het Missing Migrant Project registreerde dat minstens 721 mensen stierven op weg naar Europa – in januari, februari, maart en april 2024. Voor het hele jaar 2023 waren dat er 3263. Tussen 2021 tot 2023 werden in Europa 51.433 verdwijningen gemeld van niet-begeleide minderjarigen op de vlucht. Het Necropolis-project van choreograaf Arkadi Zaides (en vele partners) huisvest deze duizenden mensen, gestorven tijdens hun tocht. Aan elke Necropolis-performance gaat onderzoek vooraf: een interdisciplinair team documenteert (gekende) sterfgevallen van mensen op de vlucht in de buurt van de vertoning. De voorstelling bestaat deels uit dans, deels uit verslag van dit macaber onderzoek.

Mensen op de vlucht worden dodelijk onderbroken in hun beweging omdat lokale Europese politici hartstochtelijk verkeerde causaliteiten verdedigen en ons verkeerdelijk wijsmaken dat de een zijn dood de ander zijn brood is. Over Zaides schrijft professor theaterwetenschappen Christel Stalpaert dat “[…] he consequently thinks through the entanglement of politics and the ways bodies (are allowed to) move.” In Necropolis verstrengelt Zaides de noties van voortleven en herinneren, van dansen en onderbroken worden in de beweging.

Zelfs in hun meest oppervlakkige verschijningsvorm is dit wat podiumkunsten altijd doen: de gangbare circulatie bevragen of onderbreken (soms zeer letterlijk, getuige de fietser), de kloktijd dimmen, ongehoorde smekende moeders het centrum inloodsen. We sterven allemaal en rouw zit overal maar het verschil, de gruwel schuilt erin dat niet elke weeklacht wordt gehoord, dat sommigen in stilte rouwen, en soms om zichzelf. In Smekelingen van Euripides bundelen de rouwende moeders van Argos hun verdriet tot een polyfoon lacrimosa – iets wat halfgod Theseus, de zoon van Aethra die de smekende moeders bijstaat, ‘rumoer’ noemt. Die moeders “[…] hebben de kracht gevonden om zich met hun stramme leden hierheen te slepen,” schreef Euripides meer dan 2400 jaar geleden. De kracht. Ik ken veel rouwenden die het niet kunnen uitstaan dat ze als krachtig – of nog nobeler, moedig! – worden omschreven. “Bearing the unbearable. But it wasn’t only bravery, it was also submission […],” schrijft Miranda July over het woord brave in All Fours. Wat is het omgekeerde van een moedige rouwende moeder? Een moeder die het rouwen opgeeft? Een moeder die schreeuwt, tiert, een moeder die graffiti spuit, een moeder die deuren openbreekt? Hoeveel ‘rumoer’ mogen de moeders maken vooraleer ze worden weggezet als overlast?

In zijn tekst verknoopt Hertmans miljoenen rouwende stemmen tot een tekst die één iemand declameert maar bij velen resoneert. Hij benadrukt het collectieve, politiserende karakter van rouw – vertakt het archetype van de eenzame, individuele, smekende moeder-met-dood-kind naar een samenzijn dat de rouw van elkaar erkent en vanuit dat lijden wil zorgen. Maar het blijft beheerst, het blijft theater.

Applaus dondert, het klinkt stiller dan in een schouwburg want de overige stadsgeluiden zwijgen niet. Klapstoeltjes gaan dicht, wie net nog toeschouwer was wordt sneltrapper op een koersfiets.

HOLD INFINITY IN THE PALM OF YOUR HAND

Op een bepaald moment in je leven begin je de tijd te zien in termen van gebrek, verlies en schaarste. Dat wisten de oude Grieken al. “Chronos is de praktische tijd waarmee we de wereld inrichten, afspraken maken en agenda’s bijhouden,” schrijft Joke Hermsen over de mythologische personificatie van de kwantificeerbare tijd. Chronos palmt je agenda in, druipt uit, urgentie en tijdgebrek verknopen zich waardoor alles nu moet en niets nu kan.

“Waar Chronos staat voor continuïteit,” schetst Hermsen, “betekent Kairos juist een tijdelijke onderbreking ervan.” Het kaïrotische ogenblik vormt een interval in de kloktijd – een kiertje in het getiktaktiktak van waaruit een omwenteling kan worden bedacht. Hertmans’ toespraak vormde een ‘kaïrotische knoop in de tijd’ waarbinnen verleden, heden en toekomst worden samengebald in een moment dat niet als kloktijd maar als verbindend intermezzo wordt ervaren. Smekende moederende-mensen aller landen, aller tijden kregen een stem in een nu dat voor toeschouwers als een nunc stans – eeuwigdurend ogenblik – wordt ervaren maar voor passanten slechts als de tik van een metronoom, een naald.

Theater is een van de plekken waar we bij uitstek vertoeven in de kairotische tijd. In mijn geval deels omdat de schouwburg zowat de enige plek is waar ik mijn smartphone op vliegstand zet en ik dus een paar uur wordt gespaard van kloktijd. Over het algemeen is de ‘ruimte’ van een voorstelling/performance/theatrale interventie een bubbel met eigen ritmes, eigen codes en eigen prioriteiten in een wereld die maar voortraast. Dat is niet eigen aan theater: gebedsruimtes hebben deze eigenschappen evenzeer, en voor wie graag zwemt is er het zwembad.

20 06 06 24 12

Doordat de interventies binnen het ALL GREEKS FESTIVAL in de buitenlucht plaatsvinden, dringt de Chronos-tijd echter binnen. Niet dat de tijd van de voorstelling er plots door wordt gedicteerd, maar wel die van de passanten, van de mensen die ergens naartoe gaan terwijl wij zitten. Dat contrast is het scherpst bij ZITTEN/Elektra van Peter De Graef, waarbij het publiek zich door De Graefs interpretatie van Elektra’s verhaal laat gidsen, met zicht op de muil van station Gent-Sint-Pieters dat gehaaste mensen opslokt en uitspuwt, de werkdag in. Vooral dan de mensen met kantoorjobs, de cultuurwerkers, de mensen mét papieren die werken met papieren, want wie zware fysieke arbeid verricht, wie onder de radar moet blijven, is al veel langer wakker.

“L’économie de l’épuisement, de la fatigue, de l’usure des corps racisés et genrés est une constante dans les témoignages des femmes travailleuses du nettoyage,” schrijft Françoise Vergès in haar inleiding op Un féminisme décolonial. Ze haalt de getuigenis aan van Florence Bagou, een van de poetsmedewerkers van de Parijse Gare du Nord die het werk neerlegden in januari 2018: “[…] elle se lève à quatre heures du matin, prend son bus à 5 heures 30 pour récupérer un train, puis un autre, afin d’être sur son lieu de travail à 7 heures du matin.” Mijn blik dobbert weg van De Graef naar rokende onderhoudsmedewerkers van de NMBS, aan de ingang van het station, recht tegenover ons.

Bij elke zin die De Graef uitspreekt, denk ik aan woorden als ‘begenadigd’, ‘doorgewinterd’ en ‘bezield’. Dit is iemand die het geduld heeft om gedachten te kneden en ze eenmaal gerezen ook te delen. Iemand wiens vertelwijze en vertelling me aan de volgende dichtregels van William Blake doen denken;

To see a World in a Grain of Sand

And a Heaven in a Wild Flower

Hold Infinity in the Palm of Your Hand

And Eternity in an Hour

[…]

Terwijl De Graef het publiek uit de ratrace gidst met de uitnodiging om te mediteren, schuif ik wat opzij. Het lukt me niet om niét te letten op de blik van wie langs ons wandelt. Ik loop rond en stel vragen aan wie ik naar de groep zag kijken. “Hallo, ik ben een journalist en ik schrijf over deze gebeurtenis.” Ik vraag wat ze denken dat hier aan de hand is. Een treinbegeleider in pauze gokt juist, een man zegt: “Ik dacht dat het een politieke actie was, maar iedereen draagt andere kleuren dus nee geen idee. Een sekte misschien?” Tieners in donkergroen uniform houden samenvattingen vast en staren naar de mediterende troep. Iemand denkt dat het een christelijke bijeenkomst is, een ander dat het gaat om yoga.

Wanneer ik mijn notities opnieuw lees, besef ik hoe veelzeggend het is dat ik nieuwsgieriger was naar wat mensen dachten dat het was dan naar hoe ik het ervaarde. Ik weigerde koppig mee te doen, omdat ik bang ben van blikken wanneer ik mijn ogen sluit, omdat ik me weinig kan voorstellen bij het archetype van ‘de vader als thuiskomen’ in De Graefs verhaal, omdat ik disproportioneel kribbig word van instructies gegeven door een man (sorry Peter – blame it on the father). Ik keek van buitenaf naar wat zich voltrok: exact het omgekeerde van wat De Graef voor ogen had. De ochtendspits had me in haar greep, Kairos liet ik los.

***

“Rusteloos zie ik mijn bezoeking aan hem uit,

zonder kind en zonder man dwaal ik verdrietig rond,

badend in mijn tranen en gebukt

onder deze mateloze last,”

zegt Sofokles’ Elektra.

***

“Zonder ouders kwijn ik langzaam weg.

Niemand staat me bij, geen vriend geen man…”

Nergens in de tekst lees ik wat Elektra aan haar vader mist,

aan wie hij was, niet wat. Het was iets anders dat ze vreesde, denk ik.

De eenzaamheid, zegt ze.

***

Van tot rust komen word je een beter mens. Van dwalen leer je denken. Oefen het staren en haal er later beelden uit.” De Graefs interventie verbindt een gezond naar binnen keren met betrokkenheid op de wereld en gematigdheid in het zijn. Alleen geworteld kan je oogsten, zoiets. De paradox van het revolutionaire potentieel van afzondering en verstilling is dat er wel degelijk actie aan is gekoppeld. Het is vanuit de afzondering terug, of intenser, betrokken zijn. Ontspannen om weer op te spannen, rennen naar de yoga om het rennen te vergeten, even herbronnen om in no time opnieuw wallen te kweken. Kortom (en omdat ik Bart De Wevers monopolie over Latijnse quotes wil breken): «... numquam se minus otiosum esse, quam cum otiosus […]» – nooit voelde hij zich actiever dan wanneer hij niets deed. (Cicero)

Een week na de verkiezingen zit ik met een vriend in een bruin café naast Brussel-Zuid. Een vrouw komt binnen en vraagt naar Francis; Francis is er niet. De vriend vertelt dat hij hoe langer hoe meer gelooft in collectieve afzondering in plaats van in collectieve actie. “Als de meerderheid van de Vlamingen fundamenteel anders denkt dan ik, ben ik misschien gewoon niet op mijn plaats.” Hij ziet afzondering niet als de noodzakelijke conditie om terug en opgeladen mee te doen, maar als doel, als definitieve stopplaats. Ik roer in mijn soep en denk ja maar en zwijg, want ik weet het ook niet meer. In Hyperpolitiek betoogt Anton Jäger dat de politieke publieke sfeer, net als de financiële markten, wordt gekenmerkt door “oncontroleerbare stuiptrekkingen en krimpen zonder dat er een permanente infrastructuur uitkristalliseert". De vluchtigheid die de hyperpolitiek kenmerkt zal aanhouden zolang er geen “herinstitutionalisering van het politiek engagement” plaatsvindt, schrijft Jäger. Ook uit mijn stuiptrekkingen heb ik nog geen institutioneel politiek engagement gekristalliseerd. Net zoals ik me zijdelings plaatste van ZITTEN/Elektra vertoef ik het liefst aan de zijlijn – mijn politieke commentaar is secundair, mijn engagement een reactie. Ik plant niets maar voel me betrokken. De vriend die zich wil afzonderen spreekt over een moestuin.

De ontrafeling van geïnstitutionaliseerde vrijetijdsorganisaties zorgt voor grote gaten in het lappendeken dat de publieke ruimte is. Gaten waar mensen doorheen vallen, gaten die (tijdelijk) worden verholpen door initiatieven als het ALL GREEKS FESTIVAL. De vrouw naast mij vertelt dat ze deze week al naar elke voorstelling is geweest. Ze kent de oude Grieken niet, haar interesse richt zich momenteel op de geschiedenis van de stad Gent, waarnaar ze recent is verhuisd. “Ik kan niet alles tegelijk leren.” Ik knik. Ze vertelt dat ze al veel mensen heeft leren kennen tijdens het festival.

[…] thinking in my own identity where actually I am not […]”

“Political thought is representative,” schrijft Hannah Arendt in Truth and Politics. “I form an opinion by considering a given issue from different viewpoints, by making present to my mind the standpoints of those who are absent; that is, I represent them.” Een kritische geest ziet al snel de potentiële valkuilen van die denkoefening: projectie, clichés, paternalisme. Maar Arendt integreert nuance in haar verdere uiteenzetting. “This process of representation does not blindly adopt the actual views of those who stand somewhere else, and hence look upon the world from a different perspective; this is a question neither of empathy, as though I tried to be or to feel like somebody else, nor of counting noses and joining a majority but of being and thinking in my own identity where actually I am not […].” Arendt was een voorvechter van pluraliteit – niet de ‘pluraliteit’ die wordt aangehaald om rabiate haat een plek in het panel te verzekeren, maar de pluraliteit van waaruit gedeelde maar meerstemmige wereldbetrokkenheid kan ontstaan. Van haatzaaien naar betrokken bouwen kan immers geen brug worden gelegd.

***

Theatermaker Peter Aers is een planter: eentje die zaait maar het groeien grotendeels ongemoeid laat; iemand die buitengewoon kundig is in het voortbrengen van wondermooie gesprekken, zonder ze te kapen. Mensen zijn verbazingwekkend monter voor dit uur van de dag: iets na 6 uur ’s ochtends. De nacht wordt met een amberkleurige waas weggedreven. Aers schetst de aanloop van de zaak waarover de godin Athena in Aischylos’ Oresteia zegt dat ze “te diep [reikt] voor een mens”. Orestes staat aan het uiteinde van een keten van bloedwraak en vraagt Athena om hulp. Zij roept een jury bijeen die moet beslissen wie de meeste schuld treft, en stelselmatig loodst Aers ons die vraag binnen. De groep moet beslissen wie deel wordt van de jury – wiens stem zeker moet worden gehoord om goed te kunnen begrijpen, en zodoende tot een deugdzaam oordeel te komen. Onder meer ‘vergiffenis’, ‘het moederhart’, Agamemnon, Kassandra, ‘out of the box’, ‘kinderen’, ‘de tijdsgeest’ en ‘wraak’ worden opgeroepen als jurylid.

10 06 08 24 33

Aers had met buurtbewoners fragiele beeldhouwwerken gemaakt, zoals een paal waarrond wolkachtig isolatiemateriaal is gewikkeld. Tijdens het gesprek staan die werken elk voor een perspectief dat we aan bod willen laten komen. Zo is ‘out of the box’ een rammelend metalen werkje. Wie een invalshoek wil verklanken, mag zich achter een werk scharen. Je mag ook na een tijd wisselen, en verschillende deelnemers mogen achter hetzelfde object/perspectief staan. Vergiffenis wordt aanvankelijk door drie stemmen vertolkt. En dan weer door één. Ikzelf zit een tijdje bij ‘het moederhart’. De smekende moeder. Het Gentse gerechtsgebouw domineert de Tondeliersite waar we ons bevinden. We spreken over wraak en vergiffenis, tijdsgeest en berouw. We komen niet tot een vonnis, streven daar eigenlijk helemaal niet naar – uit elke zin spreekt een verlangen te begrijpen, te leren denken “in my own identity where actually I am not.”

Waar andere interpretaties van tragedies nogal zwaar leunen op archetypes – ‘de’ vader, ‘de’ God, ‘de’ held – ligt het zwaartepunt van deze gespreksperformance op archè (het ‘begin’) in plaats van tupos (‘mal’, ‘vorm’). Welk nieuw begin kan er worden gemaakt? Hoe kunnen we anders en zachter samenleven? Hoe kunnen we opnieuw samen en voor elkaar beginnen? Op de heuvel waarop we zitten werd een lindeboom geplant. Die staat voor subtiliteit, vertelt Aers. Hij nodigt ons uit om voor de boom te zorgen.

“To think and to be fully alive are the same, and this implies that thinking must always begin afresh,” schrijft Arendt in The Life of the Mind. Zelden heb ik dat sterker gevoeld dan toen.

De trilling

De rij aan het stembureau schuift langzaam op richting stemhokjes. Ik ben bang dat ik te laat in Gent zal zijn voor de voorstelling van die dag. Aan de wanden van mijn stemlocatie hangen posters met kappersmodellen. Court. Bouclé. Mi-long. Crépi. Rasé. Brushing. Rechts boven de deur naar de stemhokjes hangt een grote oude wereldkaart met daarop nog Kongo met een K en de Sovjet-Unie. Ik vraag me af of er geen ladder meer was die hoog genoeg is om de kaart weg te halen. Twee mensen denken dat de zon invloed zal hebben op het resultaat van de verkiezingen. Ik vertrek uit Brussel, de trein is leeg.

In Gent rijd ik een Vlaamse leeuw voorbij. In de schaduw van het Gravensteen staan klapstoeltjes opgesteld. Vanuit deze straatzetels is er zicht op de wapperende vlag boven op het kasteel. Iemand is in de war over wat mijn moedertaal is. Een oudere man spreekt me aan, komt te dicht, ik zet een stap achteruit. Ifigeneia – gespeeld door Axelle Verkempinck, omringd door Gentse kinderen – roept om hulp. Ze zit aan de andere kant van het Kinderrechtenplein, beweegt zich naar het publiek. De hulpkreten doven uit en de performance stopt met confetti en kwetsbare daadkracht.

Op de terugweg naar mijn moederstad Brussel zit ik op de trein tegenover een persoon die de hele ruimte inneemt met zijn gespreide benen; ik ben kwaad op mezelf dat ik mijn benen terugtrek. Een dronken man ontsteekt in een racistische tirade tegen een andere man op de trein. Ik sta op en zeg tegen de man dat hij rustig moet worden, zit vervolgens tegenover de man tot wie de haatspraak was gericht. Hij kijkt me verward aan en vraagt of ik oké ben. De dronken man roept dat hij ons gaat neerknallen. Ik denk aan Ifigeneia en aan de leerkracht die tegen mij zei dat ik moest stoppen me te laten leiden door woede en verdriet.

There was a need

to be weak and I met

it. I appeared in the confusion

between strength and

surrender, as if out of nowhere,

that’s the illusion […], schrijft Robyn Schiff in het gedicht A Doe Replaces Iphigenia on the Sacrificial Altar.

Een paar uur later wordt duidelijk dat partijen die de vrijheid van beweging en de verplichting tot zorg willen ontmantelen in heel Europa hoog scoren.

Epiloog

Het lukt me niet om de plooien op te pakken van het essay, ik sleep het gedurende verschillende dagen met me mee. Ik drink koffie met een vriend van wie de ex zei dat hij leek op een Grieks standbeeld en van wie de moeder is gestorven. Terwijl we wachten op de tram, werp ik een blik op mijn smartphone, grijpt Chronos me vast en zeg ik nerveus dat ik “wel echt aan die tekst moet beginnen werken.” Hij vraagt me voor de derde keer waarover mijn essay gaat – ik had de vraag al twee keer ontweken. “Ah, het gaat over de dood” – hij denkt mijn zwijgzaamheid te verklaren door de zwijgzaamheid die mensen in het algemeen ervaren tegenover een jonge man die zijn moeder is verloren. “Neen, het gaat over theater, tragedies en politiek.” Hij haalt zijn wenkbrauwen op, ik zeg “dus ja, een beetje over de dood.”

Als dieptrieste puber bood Oudgrieks mij troost. De existentiële twijfels die ik had – de vragen waarbij ‘waarom’ en ‘ik’ prominent aanwezig zijn – zag ik weerspiegeld in eeuwenoude teksten en hoewel de teksten me geen antwoorden boden, gaven ze wel aan dat ik niet de enige was, dat we al duizenden jaren sukkelen met antwoorden op de vragen die ons wakker & woke & woedend & weemoedig & wanhopig houden. We zouden er passief van kunnen worden, denken dat alles altijd zo is geweest. De wereld verandert, de mens niet helemaal, maar de enige constante waarin ik geloof is het vermogen om verzet vorm te geven – tegen een dwingende vader, Goden, bloedwraak, kloktijd, vereenzaming, geweld, discriminatie. Het ALL GREEKS FESTIVAL en de wijze waarop levende makers met tragedies aan de slag gingen, herinnert me eraan dat herhaling nooit een identieke reproductie is, maar een beweging die zowel de erkenning omvat voor het werk dat al gebeurde als de belichaming van wat nog moet gebeuren. Dat het niet is omdat iets ‘nieuw’ is, dat er nog niet voor is gestreden.

Het is niet omdat iets niet nieuw is, dat het niet kan veranderen. Laten we van stuiptrekkingen golven maken, dacht ik, van kinderen beleidsmakers, van lindebomen podia van verandering, laten we het “vermogen opnieuw te beginnen” koesteren en wat vaker strooien met zachte confetti – soms wou ik dat theater niet de zijlijn was naast een centrum dat voortraast en verplettert, maar het centrum van een samenleving die ambigu is maar waarin we elkaar nooit uit het oog verliezen, waar er genoeg stoelen zijn, waar koffie staat te wachten op gesprekken, waar het intrinsieke inter homines esse van de mens zichtbaar wordt, waar wordt gehandeld naar dat mens onder mensen zijn.

[ik weet dat ik zelf vaak als een preker schrijf en spreek,

maar weet dat ik vooral wil luisteren,

wil meedenken in my own identity where actually I am not,

dat ik theater in haar morsige, vlezige, kwetsbare, poreuze, fantasierijke, parelende, immer veranderende wezen zo dankbaar ben om te kunnen denken,

niet over mezelf maar over ons,

dus spreek gerust mee.

zachte groeten,

Sixtine]

***

Heel veel dank aan Matthias Velle voor de gesprekken en de uitnodiging. Dank aan Evelyne Coussens voor de feedback. Dank aan alle technici, productie- en communicatiemedewerkers van ALL GREEKS FESTIVAL en NTGent. Dank aan Stefan Hertmans, Peter De Graef, Peter Aers en alle wijkbewoners, Axelle Verkempinck/KOPERGIETERY. Dank aan Seppe, Alexander, Ella, Lena, Jente, Rojda, Nele – zonder onze gesprekken was deze tekst nooit afgeraakt. Dank aan al wie zorgt.

Alleen de mens kan fantaseren Voorbij de ­waanzin wacht de zachtheid Alles zit nog vol met toekomst Met gesloten ogen kan je zien wie je wil Tot het aan de binnenkant blijft plakken