ESSAY: Kunnen we de Grieken wel aan?
| 1 oktober 2024De grote verhalen lijken helemaal terug. Tijdens het ALL GREEKS FESTIVAL ontvouwden ze zich in parken en op pleintjes, gewoon tussen het leven van alledag. Oók in Ledeberg. Oók met mensen op het podium en in het publiek die misschien nog nooit in een theater zijn geweest. Met dit festival, kortom, is het theater terug thuisgekomen in de polis. Of lijkt dat alleen maar zo? Steeds weer wordt beweerd dat die grote Griekse verhalen echt iets zijn voor deze tijd, maar klopt dat idee wel?
“Zo maf hier!” Een man en zijn vrouw zijn terechtgekomen op de Standaertsite, een vrijgemaakt stukje park te midden van Ledeberg, rond een nieuw buurthuis. Ze zijn er voor een opvoering van het ALL GREEKS FESTIVAL, maar weten niet echt wáár ze zijn. Ze vragen het na bij andere mensen die komen aanwaaien: waar zijn ze precies? Er wordt met handen gewezen, in meerdere richtingen. “Ok, dus daar is de Brusselsesteenweg en ginder het Ledebergplein, nu snap ik het!” Ergens stel je je voor dat Griekse tragedies vandaag ook zo kunnen werken: als vaste oriëntatiepunten die je helpen te begrijpen waar je juist staat in het leven, om tegelijk plekken te ontdekken waar je nog nooit was geweest. En dat je dan kan zeggen: “Zo maf hier!”
Het is woensdag, op de middag, met de zon in het zwerk. Op een scherm aan buurthuis De Broederij afficheert de drukke activiteitenkalender voor vandaag de natte droom van elke betrokken wijk: om 14u Boerenmarkt, om 15u30 kinderyoga, om 17u30 Indische dans met Ashu, om 18u30 jeugdactiviteit van Amaro Kher én een open fietsatelier om zelf aan je ros te sleutelen. Tussenin duikt ook Helena op, een theatervoorstelling naar Euripides. Gratis, gewoon hier ter plekke onder de grote luifel.
Je zou het de ultieme uitkomst kunnen noemen van decennia van debat in het Vlaamse theater over zijn maatschappelijke rol en inbedding, sinds na Zwarte Zondag in 1991 een nieuwe aandacht groeide voor ‘kunst en stedelijkheid’. Lange tijd heerste de vraag hoe we de stad in de zaal kregen. Pas recent is ook bij grotere instellingen het besef gedaagd dat ‘participatie’ een proces is in twee richtingen: de kunsten moeten zich ook willen mengen in de leefwereld van de wijken.
Het klassieke inside out-principe van cultuurspreiding (wij dragen uit wat wij lekker vinden zodat jij het ook leert smaken) wordt meer en meer ingewisseld voor het outside in-principe van de ‘culturele democratie’ (wij vertrekken van wat er op jouw bord ligt, om zo samen iets nieuws te koken voor ons allebei). Zo meewarig er lang is neergekeken op sociaal-artistiek werk, zo vlot wordt het vandaag toegeëigend binnen de reguliere seizoenprogramma’s, van stadstheaters tot kunstencentra. Als we van de samenleving verhopen dat ze het theater blijft steunen, dan hoort het theater ook in de stad. Dat is het nieuwe geloof. Elk zichzelf respecterend cultuurhuis werkt tegenwoordig vanuit de gedachte dat zijn podium veel verder reikt dan zijn podium. De kunst zal van iedereen zijn.
EERSTE KLAS CUREREN
En zo staan we nu hier. Strak in het gelid trommelt het Takkenorkest ons bijeen als gemeenschap. Negen kids met drums in alle maten en gewichten maken van deze doordeweekse plek op slag mystieke grond. Ze zijn deel van de Ledebirds, het plaatselijke orkest met muzikanten van alle niveaus en muziek van over de hele wereld. Hun wervelende tempowissels ademen een geheim verbond met hun vingerwijzende coach, maar vooral hun spontaniteit spreekt. En al even ongedwongen heet ook acteur en regisseur Ali Can Ünal ons welkom voor een reis van Ledeberg naar Egypte en Troje en weer terug: gewoon uit het vuistje, als op de markt, maar dan in een fladderend wit gewaad met gouden biezen.
Het heeft iets van een geïmproviseerd ritueel, voleindigd door tien muzikanten die een montere deun aanheffen. Een paar weken hebben zij gewerkt met Dick van Der Harst, ooit Gents stadscomponist en het muzikale maatje van wijlen Eric De Volder. Als een bonte stoet zet de band zich in gang richting de luifel, met ons erachteraan. Zo simpel kan theater zijn. Gewoon op een woensdag. In Ledeberg. Zouden er veel mensen bij zijn uit de buurt? Zo op het eerste gezicht zie ik tussen de spelers meer kleur dan in het publiek. Met zo’n tweehonderd zijn we.
Het ALL GREEKS FESTIVAL maakt van Gent acht weken lang ‘het Athene van de 21e eeuw’. Promotionele grootspraak? Op papier vind ik het totaalprogramma in elk geval eersteklas cureren. Is dit in ons land nog vertoond sinds Over The Edges van Jan Hoet, die ook de hele stad liet bespelen met kunst? Vanuit een overtuigende dramaturgie actualiseert het festival een diep historische ervaring van feest, rouw en gemeenschap in het urbane leven van vandaag, met een overzichtelijke structuur en tien kraakheldere axioma’s: alles carte blanche, alles eenmalig, alles overdag, alles in openlucht, alles gratis. Voor elk van de 32 bewaarde tragedies van Aischylos, Sophokles en Euripides is heel precies nagedacht welke specifieke artiesten konden worden gekoppeld aan welke specifieke plekken. Samen vervolledigen ze in acht weken een programmatorische lijn van de eigen schouwburg in het centrum tot de meest sociaal diverse buurten als de Bloemekenswijk en de Watersportbaan.
Tegelijk werd ook de hele stad betrokken, met actieve deelname van een representatieve waaier aan sociale organisaties, culturele grassroots en uiteenlopende minderheidsgroepen – én met directe inspiratie vanuit zowel Gentse als Europese kwesties. Kortom, het verhaal achter het ALL GREEKS FESTIVAL klopt als een bus. Dit festival graaft het besloten erfgoed van de Grieken op voor heel Gent, precies in een tijd waarin grote ethische vragen het publieke debat op scherp zetten. Zowel artistiek als grootstedelijk – en net door die koppeling – verlegt NTGent de grenzen van wat we geloven dat kunst kan doen en betekenen. Op papier is dat niet minder dan een tour de force.
En in de praktijk? In Helena komen al die principes mooi samen in een dolle verkleedpartij van Ali Can Ünal en vijf spelers van Jong Gewei, de jongerenwerking van theatergezelschap Kloppend Hert. Geen echte voorstelling zien we, eerder een spontane happening met gul gebruik van grime, krullerige pruiken, travestie, roze wangetjes, aangeplakte snorren en bewust overdadig spel. Met Helena – genoemd naar de ‘overspelige’ schoonheid om wie de Trojaanse oorlog ooit begon – schreef Euripides dan ook eerder een tragikomedie dan een tragedie. Jong Gewei houdt vooral de komedie over.
Helena blijkt een bimbo, haar man Menelaos het tegendeel van een scherpe veldheer en de Egyptische koning Theoklymenos een puber met te veel testosteron. Allemaal treffen ze elkaar na de Trojaanse oorlog in Egypte, waar Helena volgens een alternatieve verteltraditie de hele oorlog verbleef – terwijl Paris door een goddelijke ingreep van de godin Hera met een duplicaat naar Troje was vertrokken. Wat is echt, wat is vals? Terwijl Ünal ons als master of ceremony met alle macht bij het verhaal probeert te houden, maken zijn spelers er met veel fun dwaze kolder van. In plaats van Euripides op te dreunen, voeren ze liever sketches op: een verleidingsscène tussen Paris en Helena op café, een beauty contest tussen Aphrodite, Athena en Hera (of de schone, de slimme en de machtige) en uiteindelijk zelfs een Turkse worstelpartij met olijfolie en met ‘Troy’ en ‘Sparta’ op de broek genaaid. We zien VT4 op toneel, afgewisseld met stemmige muziek van de Ledebirds.
KLASSIEKEN ALS KARKAS
Wat vertelt ons dat? Diep onder het ALL GREEKS FESTIVAL schuilt naar mijn aanvoelen een rare paradox. Heel bewust koos dit festival voor de Griekse tragedie als een uniek antwoord op de noden van deze tijd, maar in best veel creaties blijken ze louter een springplank voor iets helemaal anders. Ze fungeren voor veel makers eerder als leeg projectiescherm, als grote snoepdoos waar je uitpikt wat je lekker vindt, om de rest onaangeroerd te laten. Hun bewerkingen neigen naar het subtiele misbruik dat Jan Koenot omschrijft in zijn essay ‘Hoe tragisch waren de Griekse tragedies?’ (2020): “Te vaak worden ‘oude meesters’ gebruikt om zichzelf achter hun prestigieuze gestalte te verschuilen, om eigen gedachten een adelbrief te geven en te legitimeren.”
Het resultaat op het podium is in zulke bewerkingen slechts een schim van het origineel, zo blijkt ook meermaals in Ledeberg. Niet zelden blijven slechts het kernverhaal en de hoofdpersonages over of wordt er vrijelijk gevarieerd op één of twee basisthema’s. Wie op dit themafestival zou afkomen uit nieuwsgierigheid naar al die onbekende tragedies, treft ze aan zoals de oude Priamos het lichaam van zijn zoon Hektor na de vele rondjes die Achilles ermee reed: onherkenbaar verminkt door het vele hotsen en botsen, ontdaan van alles wat hem groots maakte. Je zou het bijna schizofreen kunnen noemen: het ALL GREEKS FESTIVAL verkoopt de Griekse tragedie als universeel en relevant, maar brengt op het podium vaak impliciet de omgekeerde boodschap: deze teksten zijn einde verhaal.
Ik beweer daarmee niet dat de tragedies opgevoerd zouden moeten worden zoals ze zijn geschreven. Elke tijd vraagt om zijn eigen accenten. Bewerkingen zijn evident. En elke actualisering impliceert knippen en plakken, uitzuiveren en bijkleuren. Toch valt het me op dat ik in Ledeberg een week lang nauwelijks één repliek hoor uit de stukken waarom het allemaal draait, tenzij als intermezzo in het afsluitende zondagspanel geïnspireerd door Euripides’ Fenicische Vrouwen – waarover straks meer. We zagen het ook al in Milo Raus Medea, Luanda Casella’s Elektra en Chokri Ben Chikha’s Perzen: zij gebruikten hun gekozen klassieken louter als kader, als karkas. Ze stripten ze van alle tekst en retoriek, om dan van hun centrale trauma of dilemma een eigen stuk te brouwen. Dat is niet onlogisch met repertoire, maar bij Shakespeare of Tsjechov zie je het zelden zo radicaal, zo met de spons erover. Er is iets aan deze Griekse stukken dat juist niet meer voldoet.
Nergens is dat zo duidelijk als in Helena. Jong Gewei heeft in al zijn enthousiasme zelfs geen vraagstuk meer overgehouden. Waar draait het de makers van deze toneeltjes om? Vooral spelplezier lijkt hen aan te drijven. Ze voeren de Grieken op als curiosum, als simulacrum – met een plastic lier, een plastic schildje, een plastic helmboswuivende helm als iconische tekens van ons populaire Grieken-beeld. We zitten te kijken naar het beeld van een tragedie, waarvan alleen nog de uiterlijke kenmerken en het verhaaltje spreken. Alessandro Baricco, schrijver van De barbaren, zou er een vette kluif aan hebben: Helena surft op de snelle golven van onze associatieve beeldcultuur, in plaats van gericht in de diepte te boren. Is dat de consequentie van onze nieuwe culturele democratie?
De betekenis van de tragedie verschuift van wat ze vertelt naar wie ze speelt. Het draait niet om het stuk, maar om de makers en de spelers. Zij hadden in dit geval misschien zelfs net zo goed iets anders kunnen spelen? Op slag verdunt dat ook het ALL GREEKS FESTIVAL van een tragediefestival tot het beeld van een tragediefestival. De betekenis ervan ligt eerder in het hoe dan in het wat. Het verhaal achter het festival spreekt meer dan de eigenlijke verhalen die eraan ten grondslag liggen.
WAAR ZIJN DE GODEN HEEN?
Die impliciete afstandname van de tragedie gaat trouwens verder dan de hakbijl die in het verhaal wordt gezet. Ook met de wereldvisie van de Grieken lijken we het moeilijker te hebben dan alle aankondigende interviews lieten uitschijnen. Dat merk je bijvoorbeeld aan Pleun Van Engelens interpretatie van Andromache, een dag eerder onder dezelfde luifel op de Standaertsite. Anders dan Jong Gewei is de ex-studente van LUCA Drama in Leuven helemaal thuis in de Grieken. In eerdere voorstellingen liet ze zich ook al inspireren door de figuren van Achilles en Polyxena. Hier, in I went to Troy and all I got was another Greek tragedy, waagt ze zich aan het lot van de bekende Trojaanse koningin die na de dood van haar man Hektor wordt ingelijfd door de Griekse krijgsheer Neoptolemos, tevens moordenaar van haar bloedeigen zoontje. Hoe ga je als vrouw om met dat trauma, terwijl je nieuwe man er de spons over wil vegen? Bij Euripides resulteert het in een komen en gaan van personages, van Menelaos tot Orestes. Bij Van Engelen is alles uitgepuurd tot een spannende confrontatie tussen een vurige Andromache (zijzelf met zwarte vegen om haar ogen) en een opvallend begripvolle Neoptolemos (Jonathan Michiels als brave hendrik). Inzet van hun retorische steekspel: is er toekomst na de polarisering? Jazeker, zo blijkt aan het slot: deze Andromache loopt finaal uit op een wederzijdse glimlach van verstandhouding na een schattig presentje van Neoptolemos.
Bij Euripides daarentegen kreeg het koor het laatste woord: “De wil van de goden spreekt uit alles wat gebeurt. Al wat ons overkomt, hoe onvoorspelbaar ook, wordt door hen beslist, en niemand kent zijn eigen lotsbestemming. Onzichtbaar is ons levenspad, tot een god het voor ons opent. En zo is ook het slot van dit verhaal.” Vlak daarvoor heeft de Griekse tragedieschrijver, net als bij Helena, de goede afloop weten te garanderen met een deus-ex-machina, een goddelijke ingreep om de orde te herstellen.
Waar zijn die goden heen? In hedendaagse bewerkingen van Griekse tragedies ligt alle focus op de mens, op de figuren die op ons lijken. Steevast worden ze opgevoerd als individuele ego’s die zelf de schuld lijken te dragen voor wat er is gebeurd, die moeten leren dealen met hun trauma én die zelf kunnen bepalen of er verandering komt. Elke hogere orde is verbleekt – of ze wordt geïroniseerd, zoals in Helena met de schoonheidswedstrijd tussen Aphrodite, Athena en Hera. Op zich is dat natuurlijk niet onlogisch. In die 2.500 jaar tussen toen en nu zijn er vele eeuwen humanisme, rationalisme en modernisme over het Griekse wereldbeeld heen geschoven, om nog te zwijgen van het (neo)liberalisme. Individuele wilsvrijheid is een evidentie geworden.
In I went to Troy wordt precies die persoonlijke autonomie voortdurend benadrukt: Andromache krijgt van haar meester meermaals te horen dat ze vrij kan beschikken en kan vertrekken, als ze dat wil. Uiteindelijk stapt hij zelf drie keer uit hun double bind om een ommetje te maken. En dat blijkt niet alleen een retorisch spelletje, maar ook een diepe filosofie: wij hebben het als mens zelf in de hand. De klimaatcrisis mag ons de jongste tijd dan wel doordringen van het posthumanisme – de mens niet langer als middelpunt van het aardse bestaan –, toch lijkt die visie nog steeds niet écht geland in ons theater. Alles wat in de Griekse tragedie de mens overstijgt, wordt vlot geschrapt.
Hetzelfde geldt voor de maker in relatie tot het gekozen stuk. Middelpunt van creaties blijft bijna altijd de autonome kunstenaar, die op de Grieken projecteert wat hem/haar/hun persoonlijk bezighoudt. Het is niet aan de Grieken om ons iets te leren over ons bestaan, het is aan ons om de Grieken te modelleren naar onze besognes. Het is bijna gek om die hedendaagse poëtica vandaag in twijfel te trekken, maar toch ben ik er in deze opeenvolging van tragediebewerkingen over gaan nadenken. Eigenlijk kunnen wij met onze westerse vrijheidsideologie niet om met dit deterministische pre-verlichtingsdenken – niet als burger en nog minder als maker. Wat er ook staat bij de Grieken; wij zullen bepalen wat er gebeurt. Onze voorkeur gaat uit naar ‘doe-het-zelven’. Ons geloof heet ‘maakbaarheid’.
METATRAGEDIE
Die creatieve autonomie zie je ook letterlijk op het podium. Opvallend is het overvloedige metatheater waarmee opvoeringen van Griekse tragedies gepaard gaan. Medea’s kinderen, Elektra Unbound, Perzen: allemaal ensceneren ze zichzelf in de eerste plaats als theater. Telkens krijgen we het gekozen stuk slechts te zien via ‘een kijk in de coulissen’, waarbij de spelers onder elkaar in discussie gaan over de tragedie en haar betekenis. Voortdurend switchen ze tussen hun acteur-zijn en hun fictionele rol. Raus Medea begint met een nagesprek met de betrokken kindacteurs. Bij Casella volgen we de casting en de repetities voor de rol van Elektra. En bij Ben Chikha gluren we binnen in een toonmoment van Perzen. Zelden krijgen we zomaar een opvoering van de Grieken. We krijgen de opvoering van de opvoering. En tegen het einde weten we minstens zoveel over de spelers als over de personages die ze vertolken: ze schrijven zich letterlijk bij in de geschiedenis. Ook in de Andromache van Pleun Van Engelen gebeurt het zo. De helft van haar zelfgeschreven dialogen zijn in feite gesprekken met haar medespeler, waarbij beiden telkens subtiel in en uit hun personages glijden. Wat is echt, wat is gespeeld? Stand-up tragedy heeft Van Engelen haar theater wel eens genoemd.
Het verraadt een subjectief relativisme dat ver afstaat van de figuren waar het in het ALL GREEKS FESTIVAL om draait. In hun oorspronkelijke versie mijden Andromache & co elke ironie en gaan zij vol voor de rol die hen is toebedeeld. Zij stellen zich daar ook weinig vragen bij. Of liever: ze aanvaarden al die vragen. Dat lijkt ons vandaag nog maar moeilijk te lukken, als kinderen van de ‘century of the self’. Ons moderne geloof maakt bijvoorbeeld van Antigone graag een zelfstandige verzetsheldin, maar eigenlijk volgde zij gewoon de heilige natuurwet die zegt dat je de doden te allen tijde begraaft. Antigone had helemaal niet te kiezen. Zo schrijft ook filosoof en classicus Ben Schomakers in zijn essay De tranen van Electra (2021): de vrijheid van Griekse helden bestaat erin zich te identificeren met de daad die hun lot is. Ze handelen vanuit een verantwoordelijkheid die ze niet kiezen, maar die zich aan hen opdringt. Schomakers stelt dat we de Griekse tragedie dan ook vaak verkeerd begrijpen. Het klassieke treurspel schetst geen ongelukkige fataliteit, geen inperking van onze vrijheid als mens. Ze tekent een ‘worden wat we al zijn’, een verzoening met de diepe dynamieken die ons zijn voorafgegaan, met een bepaaldheid door de geschiedenis. Dat is zowat het omgekeerde van ‘maakbaarheid’.
Tegelijk duidt al dat metatheater op de worsteling van veel theatermakers met dé spanning van onze late democratie in een verrechtsend Europa, onder de doem van smeltende ijskappen: die tussen het weeë gevoel dat er niets meer aan te doen is en het prangende gevoel dat we er toch íets aan moeten doen. Het is een clash tussen enerzijds de steeds klaardere eindigheid van ons vooruitgangsoptimisme, perfect weerspiegeld in al die premoderne tragedies die van dat optimisme weinig last hadden, en anderzijds de dwingende urgentie om opnieuw de grote modernistische waarden te verdedigen. In I went to Troy is dat bijvoorbeeld ‘de waarheid’, en wel in haar rationalistische vorm van wetenschappelijkheid. Want terwijl Michiels relativeert dat de Trojaanse oorlog ‘toch maar gewoon een verhaaltje is’, moet Van Engelen hem diets maken dat Troje wel degelijk heeft bestaan, dat er archeologische opgravingen zijn gebeurd. ‘Waarheid’ is het hoofdthema van haar bewerking, in reactie op de ingebeelde complottheorieën van haar eigen vader. Met haar Andromache-bewerking komt ze in het geweer tegen fake news en andere aandrijvers van polarisering. Expliciet verzet ze zich tegen de relativistische idee dat er meerdere waarheden zijn.
Ziedaar de paradox die ik voel sudderen onder verschillende voorstellingen tijdens het ALL GREEKS FESTIVAL. Dit festival past als gegoten binnen de algemene tendens van de kunstwereld om voorgoed afstand te nemen van het sceptische postmodernisme en zijn ‘einde van alle grote verhalen’ (Lyotard). NTGent voelt de nood om zelf weer met een groot verhaal te komen: een wervend narratief rond inclusie, emancipatie, gemeenschap en zelfs een vleugje volksopvoeding. Omdat dat nu eenmaal nodig is in deze tijden. En omdat we moeten blijven geloven dat de democratie nog te redden valt, en dat het (stads)theater daarin een rol heeft te spelen.
Het ALL GREEKS FESTIVAL getuigt van een op en top modernistisch ideaal. Dat meerdere voorstellingen net hun heil zoeken in postmoderne technieken – de platte pastiche in Helena, het metatheater van I went to Troy – is dan wellicht slechts een detail. Maar je vraagt je wel af: zijn Griekse tragedies wel het beste materiaal voor dit optimistische verhaal? Het mens- en wereldbeeld van de Grieken lijkt – hier in Ledeberg – soms haaks te staan op de filosofie van het festival: een diep geloof in de maakbaarheid van de stad. Ja, de grote verhalen zijn weer helemaal terug. Maar passen de grote verhalen van de Grieken even goed bij het grote verhaal van ‘culturele democratie’ als we steeds weer veronderstellen?
KOOR VAN VROUWEN
Een enigszins dubbel antwoord biedt de optocht Smeekbede!. Ook deze creatie houdt van Aischylos’ Smekelingen louter de centrale idee over: de collectieve stem van vrouwen die opkomen voor hun lot. In het oorspronkelijke stuk, de oudste van alle overgeleverde tragedies, zijn ze samen op de vlucht voor hun gedwongen huwelijk en smeken ze koning Pelasgos om veilige toegang tot de stad Argos. In Ledeberg trekken ze in stoet van woonzorgcentrum De Vijvers tot in het Keizerpark, om onderweg af en toe halt te houden en in een strakke formatie hun bede ten gehore te brengen. Is het een klaagzang? Een protestsong? Een marslied?
Het onuitgegeven makerstrio Kapinga Gysel, Bieke Purnelle en Lara Staal interviewde lokale vrouwen van alle leeftijden over hun besognes en distilleerde daaruit een stuwende zang die aandacht vraagt voor de onzichtbare zorg die vrouwen elke dag bieden. Het is een roep om erkenning, maar niet zonder de nodige knipogen. ‘Potten, pannen, wassen, plassen / kantenklossen, tanden flossen / soep, patatten, dromen spatten / luiers wassen, beurtje passen.’ Spreken doet vooral een simpele maar strakke choreografie met elk hun gele halsdoek en met elkaar. Van een anonieme schare van zo’n dertig meisjes en vrouwen (niet de vijftig van Aischylos) ontsluieren ze zich tot een meerstemmige eenheid, een wisselzang tussen de generaties. ‘Zie ons hier weer staan / we hebben dit al zo vaak gedaan / is deze mannenwereld niet beschaamd? / maar weet dat we zullen blijven gaan.’
Het feminisme dat onder Smeekbede! meeklinkt staat ver af van het Griekse vrouw- en mensbeeld. Smeken is niet echt wat deze Ledebergse vrouwen doen. Ze dwingen met veel vitalisme hun plek af, schallen hun bestaan door de straten van de stad, bevestigen hun plek in de geschiedenis. Anders dan bij Aischylos hebben ze daar geen mannelijke of goddelijke goedkeuring voor nodig. Zoals het moderne stervelingen betaamt, doen ze het zelf. Tegelijk voelt deze interventie, ook al is ze compleet losgezongen van het bronverhaal, juist meer schatplichtig aan de grondtoon van de tragedie dan welke andere creatie van het festival hier in Ledeberg. Smeekbede! erkent nu eenmaal het koor als basis van de democratie. Hier spreken de spelers als collectief, óók in naam van al hun lotgenoten die zich niet kunnen laten horen. ‘Dat is de stem / stem van de vrouwen / dragen en verdragen / sterke schouders om te bouwen.’
In de ware zin van het woord zien we hier een representatie van zowel ons vege menselijke bestaan als van de samenleving die we delen. Wat zich hier voltrekt, voelt diep en universeel. En zeker ook dankzij de intergenerationele insteek begrijp je vanzelf wat Schomakers zou kunnen bedoelen met ‘worden wat we al zijn’ als kern van de Griekse (levens)verhouding tot vrijheid. Deze optrekkende vrouwen assumeren hun rol in het rad van de tijd, maar niet zonder stem te geven aan de offers die deze rol vraagt. Ze laten een glimp zien van hoe het grote verhaal van de Grieken toch kan samen sporen met het grote humanistische verhaal van gelijkheid en emancipatie. Ze maken voelbaar hoe een ‘culturele democratie’ eruit kan zien.
Net daarom valt het wel dubbel en dik op dat deze groep vrouwen al te wit kleurt om heel Ledeberg te spiegelen. “Zo monocultureel blijven, daar moet je vandaag echt je best voor doen”, gromt mijn vriendin, wanneer we bij De Vijvers achter de stoet aansluiten. De waarheid is wellicht dat er te weinig tijd en middelen waren om de inclusieve belofte achter het ALL GREEKS FESTIVAL – theater van en voor iedereen – echt waar te maken, om langzaam vertrouwen te winnen in de buurt, eigenaarschap te creëren, een verschil te maken. De gebrekkige diversiteit van deze stoet bevestigt opnieuw dat dit tragediefestival, zo knap gecureerd, tot op zekere hoogte gewoon een idee blijft, een uiterlijk beeld – ja, een groot verhaal – van wat het zou kunnen zijn om vandaag met theater de stad te verenigen en te veranderen. Het wil zo hoog vliegen dat het niet anders kan dan af en toe hard uit zijn luchtspiegel naar beneden te donderen, met zijn neus op de koude steen van de realiteit: de realiteit van de wijken, de realiteit van de rand. Idealen zijn één ding, de reële uitwerking iets helemaal anders.
ONVOLKOMENHEID
Voor mij toont zich in het ALL GREEKS FESTIVAL vooral de worsteling – misschien zelfs de tragedie? – van links vandaag. De paradox van het festival is die van onze hele progressieve goegemeente: de spanning tussen het weeë gevoel dat er niets meer aan te doen valt en het prangende gevoel dat we er toch íets aan moeten doen. Dat dilemma tekent zeker ook het afsluitende panelgesprek van week vijf, geïnspireerd door dé tragedie waarin polarisering resulteert in ondergang: Euripides’ Fenicische Vrouwen. Op precies één week voor de verkiezingen van 9 juni biedt het stof tot nadenken over de staat van onze democratie. Is er nog toekomst voor de grote verlichte waarde van georganiseerd maatschappelijk en politiek overleg? NTGent en Masereelfonds gaan er bewust hóóg voor zitten, als op de Olympus.
Vanop de bovenste verdieping van de Park & Ride-toren naast de afrit in Ledeberg, onbeschut tegen de kille wind van deze tijden, kijken we uit over de samenleving. Op klapstoeltjes op parkeerplek 724 en 725 vraagt classicus Zoë Ghyselinck haar sprekers om hun licht te laten schijnen over populisme, polarisering, neoliberalisme, de particratie, de scheuren in ons politieke landschap, de hang naar extremen, de invloed van sociale media, de zin en onzin van lokaal beleid, … Waarom zinkt de moed me steeds dieper in de schoenen?
Niet dat de uitgenodigde stemmen geen boeiende inzichten te delen hebben. Genderspecialiste Bieke Purnelle van ROSA vzw wijst ons op de vervaarlijke ideologische kloof die groeit tussen jongens en meisjes. Cultuursocioloog Pascal Gielen van UAntwerpen nuanceert dat vooral het centrum extremer is geworden. Esther Vandenbroucke van armoedeorganisatie De Zuidpoort getuigt over het gevoel van ondervertegenwoordiging bij veel mensen in armoede. En rechtenstudente Israe Aiach van de Vlaamse Jeugdraad merkt bij veel van haar leeftijdsgenoten dat ze geen idee hebben op wie te stemmen. Dit is waar we ter linkerzijde goed in zijn: analyseren wat er fout loopt, detecteren waar het gevaar schuilt bij ‘de andere kant’.
Zelf voel ik alleen onvolkomenheid, ook bij mezelf. Eigenlijk hebben we geen verhaal. Alleen verhaaltjes. Of liever: we hebben wel een verhaal tégen, maar we missen een groot verhaal vóór. En dus grijpen we terug naar de bekende waarden van het humanisme en de Verlichting, ook al hebben zij in het verleden slechts ten dele hun deugdelijkheid bewezen en lijken ze tegenwoordig steeds meer aan de verliezende hand. En tegelijk wentelen we ons midden in die diep doorvoelde crisis in de aloude tragiek van de Grieken, ook al zijn we niet in staat om er de volle consequentie van te aanvaarden: ons neerleggen bij de idee dat de dingen gaan zoals ze gaan, omdat ze ons overstijgen.
Opnieuw dienen de klassieken hier vooral om aan die worsteling extra symbolisch kapitaal en een vleugje eeuwigheid te geven: af en toe onderbreekt actrice Sara De Bosschere het panel voor een stukje uit Fenicische Vrouwen. Zo horen we Iokaste die haar rivaliserende zonen Eteokles en Polyneikes tot dialoog probeert te bewegen vóór ze naar de wapens grijpen.”Kijk elkaar in de ogen, dan kun je beter luisteren en praten. Alleen een rustig gesprek leidt tot een wijs besluit.” Waarom hebben we – mezelf incluis – dit gesprek op onze Olympus dan niet met ‘de andere kant’? Als de kunst van iedereen is, waarom proberen we het dan niet verder te zoeken dan deze beschermde uitkijktoren?
Ooit merkte filosoof Terry Eagleton op dat Jean-François Lyotard met zijn ‘einde van de grote verhalen’ eigenlijk maar één verhaal bedoelde. De Franse linkse filosoof was gedesillusioneerd geraakt in zijn marxistische overtuiging dat de geschiedenis gestuwd wordt door een zinvolle ontwikkeling naar een beter eindpunt, via een proces van bevrijding, verlichting en emancipatie. Dat idee had zijn geloofwaardigheid definitief verloren. Er restte hem enkel nog ontmaskering als strategie. Alleen bracht die postmodernistische beweging ook weer nieuwe onvolkomenheden met zich mee.
Germanist Sven Vitse omschreef ze ooit kernachtig in Streven: “Enerzijds zou het postmodernisme té kritisch zijn: het is zo kritisch ten opzichte van de idealen van de Europese moderniteit dat het leidt tot een moreel vacuüm. Anderzijds zou het postmoderne volstrekt kritiekloos zijn: het impliceert de gedachteloze aanvaarding van de status quo en van het einde van elke ideologische strijd.” Het is die postmoderne patstelling waarmee we vandaag nog steeds proberen af te rekenen in festivals als het ALL GREEKS FESTIVAL, door schaamteloos weer aan klassieke waarden en verhalen te doen.
Maar is de crisis van links daarmee opgelost? Springen we daar vandaag verder mee? Over dit panelgesprek hangt de dreigende schaduw van alweer een Zwarte Zondag. Een paar weken later zal blijken dat die gevreesde extreem-rechtse dijkbreuk in Vlaanderen en Frankrijk niet is bewaarheid, of toch niet zoals in Nederland. Sommigen zullen zelfs beweren dat links er onverwachts sterker uitkwam. Maar een donkere zondag werd 9 juni wel, de zoveelste al. We kijken er bijna niet meer van op.
Zouden we die verrechtsing beter begrijpen als we ze zagen als een diepere oerkracht, een dionysische aandrift die misschien zelfs de eigenlijke motor is van de geschiedenis? Als een tragisch lot dat ons ver overstijgt, en waartegenover ons theater met zijn apollinische pretenties rond culturele democratie beter een toontje lager zou zingen? Moeten we stoppen met ons geloof in veranderlijkheid door doe-het-zelven? Of moeten we ons herhaalde verhaal over ‘kunst en stedelijkheid’ juist nog veel verder doordenken? En programma’s als het ALL GREEKS FESTIVAL nog veel meer poten en oren geven om écht inclusief te werken in de wijken, voor en met zowel de gemeenschap met migratieroots als vergeten burgers die neigen naar het heilsverhaal van extreem-rechts? Determinisme tegenover maakbaarheid: het blijft een eeuwig dilemma. We vinden in de klassieken wel oriëntatiepunten, maar weten niet waar we staan en welke richting we uitgaan. Blijkt het dan toch nog allemaal behoorlijk tragisch…